Gedichten bestaan uit één of meer strofen. Deze worden gescheiden door een witregel.
Strofen onderscheiden we op grond van het aantal versregels:
- twee regels: distichon
- drie regels: terzine of terzet
- vier regels: kwatrijn
- vijf regels: kwintijn of quintet
- zes regels: sextet
- zeven regels: septet
- acht regels: octaaf
Als je let op het hele gedicht dan onderscheiden we o.a. de volgende versvormen:
Volksballade - verhalend gedicht, sprongsgewijs verteld en vaak met een treurige inhoud.
Rondeel - gedicht van meestal acht regels met twee rijmklanken. De eerste, vierde en zevende regel zijn hetzelfde evenals de tweede en achtste regel.
Sonnet - gedicht van veertien regels bestaande uit twee strofen van vier en twee van drie regels. Na de achtste regel volgt een wending (chute).
Ode of lofdicht - gedicht waarin een persoon of zaak geprezen wordt.
Acrostichon of Naamdicht - De beginletters van de strofen vormen de naam van degene aan wie het gericht is.
Hekeldicht - Gedicht waarin op humoristische wijze gebreken, absurditeiten of wantoestanden worden bekritiseerd (gehekeld).
Elegie of Klaagzang - een weemoedig gedicht, vaak over de schoonheid van vroeger en de ellende van het nu of een verloren of onbereikbare liefde
Epigram of Puntdicht - kort gedicht met een grappige inhoud
Emblema - plaatje met een praatje, afbeelding ter verduidelijking met daarbij een korte kernachtige spreuk
Kwatrijn - een gedicht van vier versregels met twee rijmklanken
Vrij of dynamisch vers - gedicht dat aan geen enkele regel (rijm, strofenbouw, metrum …) is gebonden.
Zie ook: Algemeen letterkundig lexicon