Louis Couperus – Maar ’t allerzoetst….

 

Maar ‘t allerzoetst.…

 Mijn kunst is als een fijn-geslepen kelk
Van klaar krystal, waarin een purpren wijn
Als vol robijnen fonkelt …. Zie, wanneer
Mijn lippen, laafziek, licht den rand van ’t glas
Beroeren, koost de smaak mij als een kus …
Nog zoeter dan zijn smaak is mij de aroom
Des wijns, wen ze, als de geur dier roode bloem,
Aan ’t glas ontwelt, en mij bezwijmlen wil ….
Maar ’t allezoetst is mij die beker, zoo
Daar, siddrend, drupplen lichts in trillen ….. Dan
Beroer ik niet mijn glas, en staar het toe,
En smacht het tegen, en geniet, geniet
Meer in mijn wenschen, dan voldoening ’t nooit
Verlangensmoê gemoed ooit geven zou ….

Zoo is mijn kunst, wanneer ik, zwakke, schep,
Een ander in zijn schepping nageniet,
Of, scheppingloos, in onmacht me vermijmer …..

Uit: Orchideeën (1886)